Netherlands - Cartels, Monopolies - Competition Flashback Q1 2024: Ontwikkelingen Mededingingsrecht (2024)

Table of Contents
CBb bevestigt kartelboete dakdekker bij aanbesteding Commissie aanvaardt toezeggingen van Renfe om concurrentie bijonline treinkaartverkoop in Spanje te bevorderden HR vernietigt arrest inzake misbruik machtspositieBuma/Stemra Rechtbank Amsterdam kent onweerlegbaar bewijsvermoeden toe aaninbreukbesluit Griekse mededingingsautoriteit Gerechtshof Den Haag stelt aansprakelijkheid Otis en Kone voorliftenkartel vast en verwijst de procedure naar deschadestaatprocedure Turkse producent van TV- en computerschermen krijgt inverstekvonnis€648 miljoen schadevergoeding wegensbeeldbuizenkartel Gerechtshof oordeelt dat spantstaalbedrijven aansprakelijk zijnvoor kartelschade Deutsche Bahn Hof Amsterdam verklaart stichting ontvankelijk incollectieveactie tegen de Rabobank en buitenlandse banken Extra schriftelijke ronde nodig om aan stelplicht te voldoeninfollow-onzaak over vrachtwagenkartel Commissie opent eerste onderzoek uit hoofde van FSR:aanwijzingen voor buitenlandse subsidies voor Chinees spoorbedrijfbij Bulgaarse aanbesteding Gerecht verklaart goedkeuringsbesluit steunmaatregelen vanNederland aan KLM nietig Italiaanse regeling voor verplichte aankoopgroenestroomcertificaten voor buitenlandse energieproducentenmogelijk onrechtmatige staatssteun Commissie verklaart verleende steun aan Blue Air doorRoemenië onrechtmatig Apple krijgt boete van € 1,8 miljard voor onredelijke AppStore-voorwaarden Gerecht wijst verzoek TikTok om opschorting DMA-verplichtingenaf Commissie stuurt Nederland tweede aanmaning vanwege onderhandsegunning van concessie voor hoofdrailnet aan NS Rechtbank schorst boetebesluit en publicatiebesluit ACM vanwegegebrekkige doelomschrijving onderzoek

In vervolg op zijn recente uitspraken inzake ISU, Super League en de Home Grown Talent-zaak,bevestigt het Hof van Justitie van de Europese Unie("HvJ") dat de Wouters doctrine inzijn algemeenheid niet van toepassing is opdoelbeperkingen. In de drie sportarresten bepaalde het HvJ reedsdat de (mogelijke) doelbeperkingen in ieder geval niet kondenworden gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling zoalsbedoeld in Wouters en later gespecificeerd in Meca-Medina (voor wat betreftlegitieme sportdoelen) en OTOC (voor beroepsorganisaties).

In januari 2024 kwam het HvJ tot eenzelfde conclusie in tweeverschillende arresten inzake minimumtarieven voor de honoraria vanadvocaten naar aanleiding van prejudiciële verwijzingen vaneen Litouwse en Bulgaarse rechter. In de Litouwse zaakboog het HvJ zich over de vraagof de door de Litouwse kamer van notarissen opgesteldeuniformering van de methode voor het berekenen van dehonoraria de mededinging beperkt. In de< ahref="https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=B0706F97171DAB7840E544B04BDC46F2?text=&docid=282068&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first%E2%88%82=1&cid=687499"data-cke-saved-href="https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=B0706F97171DAB7840E544B04BDC46F2?text=&docid=282068&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first∂=1&cid=687499"target="_blank">verwijzingsprocedure van de Bulgaarserechter ging het om een directe tarieflijst met minimumbedragenvoor honoraria voor advocaten die de nationale rechter in achtdient te nemen bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten.Volgens beide beroepsorganisaties zijn de maatregelen noodzakelijkom de advocaat een inkomen te garanderen en daarmee de kwalitatiefhoogstaande juridische dienstverlening ten behoeve van desamenleving te waarborgen.

Voortbouwend op CHEZ Elektro Bulgaria,waarin het HvJ zich reeds negatief uitliet over de minimumtarievendie gelden tussen advocaten en cliënten, oordeelt hetHvJ in beide zaken dat de betrokken tariefafspraken in feite leidentot horizontale prijsbinding en derhalve moeten worden aangemerktals regelingen die ertoe strekken de mededinging te beperken. Indie gevallen is er volgens het HvJ géén ruimte vooreen rechtvaardiging onder artikel 101, eerste lid, Verdrag betreffende de Werking van de EuropeseUnie("VWEU") op grond van hetnastreven van een legitieme doelstelling van algemeen belang. HetHvJ bevestigt expliciet dat gedragingen die ertoe strekkende mededinging te verhinderen, beperken of vervalsen,slechts op grond van artikel 101, derde lid VWEU kunnen worden gerechtvaardigd. Hetis vervolgens aan de nationale rechter om dit te beoordelen, aldushet HvJ.

In de langdurige nasleep van het executieveilingenkartel, bevestigde het gerechtshof Den Haag onlangshet vonnis van de rechtbank Den Haag. De ACM(destijds NMa) heeft in 2013 een groot aantal veilinghandelarenbeboet voor deelname aan een enkele voortdurende inbreuk op hetkartelverbod. In reactie op de gepubliceerde boetebesluiten heeftde Rabobank de bancaire relaties met een aantal handelarenopgezegd.

Na vernietiging van de boetebesluiten door hetCollege van Beroep voor het bedrijfsleven("CBb")wegens het niet afdoende aantonenvan de één enkele voortdurende aard van de inbreuk,hebben de veilinghandelaren vergoeding van de door hen geledenschade geclaimd bij de ACM. Na onderhandelingen heeft de ACM heneen vaststellingsovereenkomst ("VSO")aangeboden op basis waarvan de handelaren recht hadden op eenforfaitair bedrag voor geleden vermogensschade en immateriëleschade. De VSO liet daarbij de mogelijkheid open voor de handelarenom aanvullende vermogensschade te claimen.

In geschil bij de rechter is of de ACM wel of niet demogelijkheid heeft prijsgegeven om verweer te voeren tegenaanvullende vermogensschade (o.a. het causaal verband te betwistenen/of een toerekenings- of eigenschuldverweer te voeren). Volgenshet gerechtshof Den Haag sluit de VSO die mogelijkheid niet uit.Bij de daaropvolgende beoordeling van de door de handelarenaangevoerde aanvullende schadeposten, oordeelt het gerechtshof datde opzegging van de bancaire relatie door de Rabobank inredelijkheid niet kan worden toegerekend aan de ACM. De Rabobankheeft namelijk zelf besloten om, ondanks de formele vernietigingvan de boetebesluiten, geen relaties meer aan te gaan methandelaren die het eerlijk verloop van executieveilingen hebbenondermijnd.

Ook de gestelde schade als gevolg van onzekerheid over een tevolgen rechtmatige gedragslijn, wordt afgewezen. Naar het oordeelvan het gerechtshof rust op de ACM na het vaststellen van eeninbreuk in beginsel geen verplichting om concrete aanwijzingen tegeven over welk gedrag dan wel geoorloofd is. Het gerechtshof DenHaag bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank.

In het hoger beroep van Scania tegen de opgelegdeboete door de Commissie wegens deelname aan het vrachtwagenkartel,laat het HvJ zich opnieuw uit over hybride kartelprocedures (zieook Pometon en HSBC). In het vrachtwagenkartel heeft deCommissie een schikking getroffen met alle karteldeelnemers metuitzondering van Scania. Ten aanzien van Scania heeft de Commissiede gewone administratieve procedure gevolgd en uiteindelijk vastgesteld dat Scania (ook) heeft deelgenomenaan de EER-brede kartelpraktijken op de markt voorvrachtwagens.

In het beroep tegen dit besluit, beriep Scaniazich onder meer op diens rechten van verdediging, het beginsel vanbehoorlijk bestuur (met name onpartijdigheid) en het vermoeden vanonschuld. Volgens Scania zou dit zijn geschonden doordat deCommissie na de schikkingsbesluiten (waarin anderevrachtwagenproducenten schuld hebben erkend) niet zondervooringenomenheid zou kunnen oordelen over de aansprakelijkheid vanScania. Het Gerecht van de Europese Unie("Gerecht") verwierp alle gronden vanScania maar zette de deur op een klein kiertje door te suggererendat het op basis van het 'tabula-rasa'-beginsel(onbeschreven blad beginsel) gerechtvaardigd zou kunnen zijn om detwee procedures door verschillende zaaksteams te laten behandelen.Dit zou elke twijfel over onpartijdigheid kunnen wegnemen.

Het hoger beroep gaat hier verder op in. Volgens Scania heefthet Gerecht alleen de subjectieve onpartijdigheid (het blijk gevenvan vooroordelen) van de Commissie beoordeeld, en niet deobjectieve onpartijdigheid (het bieden van waarborgen om elkegerechtvaardigde twijfel over onpartijdigheid uit te sluiten). Ditis volgens het HvJ onjuist; het Gerecht heeft wel degelijk beideaspecten meegenomen. Het HvJ corrigeert het Gerecht wel op detoepassing van het 'tabula rasa'-beginsel, dat louter zietop de eerbiediging van het vermoeden van onschuld. De wijze waaropde schikkingsprocedure en de gewone procedure zijn ingekleedvoldoen hieraan. Het feit dat hetzelfde team gedurende de'hybride' procedure met de zaak was belast, doet geentwijfel rijzen over de onpartijdigheid van de Commissie. Integendeel, het HvJ oordeelt dat het aanbrengen van wijzigingen inhet team van de Commissie in strijd zou zijn met het beginsel vanbehoorlijk bestuur en de behandeling binnen een redelijke termijn.Het HvJ bekrachtigt aldus de werkwijze van de Commissie in hybridekartelprocedures.

CBb bevestigt kartelboete dakdekker bij aanbesteding

College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitspraak van 27februari 2024

In zijn uitspraak van 27 februari 2024 verklaart het CBb hetberoep van dakdekker Van Venrooy tegen de aan hem opgelegdekartelboete wederom ongegrond. In 2020 beboette de ACM twee dakdekkers, Schadenbergen Van Venrooy, omdat ze voorafgaand aan een inschrijving op eenaanbesteding hun offertes op elkaar hadden afgestemd. In een e-maildeelde Schadenberg zijn opgestelde offerte voor de aanbesteding metVan Venrooy met het verzoek om een dag later een soortgelijkeofferte in te dienen. Een paar dagen later diende Van Venrooy eensoortgelijke offerte in. De ACM verklaarde de bezwaren ongegrond. Van Venrooyging in beroep tegen het besluit van de ACM, maar kreeg ook van derechtbank ongelijk. Het CBb sluit zich hierbij aan.

In (hoger) beroep voert Van Venrooy aan dat geen sprake is vanwilsovereenstemming. Volgens het CBb hoeft wilsovereenstemmingdaarentegen niet te worden bewezen voor de vaststelling van eenonderling afgestemde feitelijke gedraging. De kennis van VanVenrooy van de inhoud van de offerte en de later ingediendesoortgelijke offerte leidt tot het vermoeden van causaal verband.Om geen inbreuk te maken op het kartelverbod had Van Venrooy zichpubliekelijk moeten distantiëren van deze gedraging of eenmelding moeten maken bij de ACM. Dat Van Venrooy naar eigen zeggengeen gebruik heeft gemaakt van de inhoud van de e-mail is volgenshet CBb niet relevant. De kennis van de e-mail wordt in dit gevalaan hem toegerekend, aldus het CBb.

In een vergelijkbare zaak heeft de ACM onlangs een aannemer beboet voor het uitwisselen van offertes meteen andere aannemer voor de inrichting van een schoolterrein.

Commissie aanvaardt toezeggingen van Renfe om concurrentie bijonline treinkaartverkoop in Spanje te bevorderden

Europese Commissie, persbericht van 17 januari 2024

De Commissie heeft toezeggingen van Renfe juridisch bindend verklaard. Renfe, denationale spoorwegmaatschappij van Spanje, concurreert via zijneigen digitale kanalen met bedrijven die onlineticketverkoopdiensten aanbieden via apps of websites. Op 28 april2023 opende de Commissie een formeel onderzoek om te beoordelen of Renfemogelijk misbruik maakte van zijn dominantie positie op de Spaansemarkt voor passagierstreinvervoer, door rivaliserendeticketplatforms geen toegang te geven tot (i) volledige informatieover Renfe's assortiment aan tickets, kortingen en functies en(ii) actuele data met betrekking tot zijn passagierstreindiensten.De weigering om toegang te verschaffen belette volgens de Commissiemogelijk concurrerende ticketplatforms om te concurreren metRenfe's eigen directe digitale kanalen.

Om de voorlopige zorgen van de Commissie weg te nemen, heeftRenfe een aantal toezeggingen gedaan. Ten eerste zegt Renfe toe omalle huidige en toekomstige inhoud en actuele gegevens die wordenweergegeven op een van zijn eigen online kanalen beschikbaar testellen aan concurrerende ticketplatforms. Daarnaast zal Renfe allehuidige inhoud en actuele gegevens uiterlijk op 29 februari 2024beschikbaar hebben gesteld aan derden, met enkele beperkteuitzonderingen. Verder heeft Renfe bepaalde maximumLook-to-Book ratio's("L2B") toegezegd. De L2B is deverhouding tussen het aantal beschikbaarheidsaanvragen metbetrekking tot de verkoop van tickets van een platform aanRenfe's ticketsysteem, en het aantal daadwerkelijke verkopengedurende een bepaalde periode. Renfe mag de toegang van eenconcurrerend platform tot zijn verkoopsysteem tijdelijk opschortenals het de toepasselijke maximale L2B overschrijdt en deoverschrijding het verkoopsysteem van Renfe negatiefbeïnvloedt of onmiddellijk de verkoop van Renfe-tickets dreigtte belemmeren. Door deze toezegging wordt Renfes systeem nietoverbelast. Tot slot heeft Renfe toezeggingen gedaan over hetmaximaal aantal mislukte reserveringsaanvragen en debeschikbaarheid van haar verkoopsysteem. Deze toezeggingen houdeneen inspanningsverplichting voor Renfe in om hoogwaardigeIT-diensten aan concurrerende ticketplatforms te bieden.

Renfe's toezeggingen blijven voor onbepaalde tijd van krachten worden voor een periode van tien jaar gecontroleerd door eendoor Renfe aangestelde toezichthouder. In onze eerdere blog hebben we reeds aandacht besteed aan hetonderzoek van de Commissie naar Renfe in het kader vanMobilityas a Service("MaaS").

HR vernietigt arrest inzake misbruik machtspositieBuma/Stemra

Hoge Raad, arrest van 1 maart 2024

Op 1 maart 2024 oordeelde de HogeRaad("HR") dat het gerechtshofAmsterdam niet voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is vanmisbruik van machtspositie door Buma/Stemra. In de procedure tussen de Vereniging Associated Business MusicDistributors ("ABMD") enBuma/Stemra gaat het om de tarieven die Buma/Stemra bij hen inrekening brengt voor de licenties die nodig zijn voor hetbedrijfsmatig afspelen van muziek (bijvoorbeeld in winkelsof horecagelegenheden). Volgens de ABMD-leden wordenmuziekstreamingdiensten zoals Spotify hedendaags ook vaak voor bedrijfsmatiggebruik ingezet en maakt Buma/Stemra misbruik van haarmachtspositie door het hanteren van verschillende tarieven en hetniet-handhaven op het verboden bedrijfsmatig gebruik vanmuziekstreamingdiensten. Zowel de rechtbank als het gerechtshof Amsterdam gingen in eerdere aanlegmee in het betoog van de ABMD. Zij stelden vast dat Buma/Stemrainderdaad beschikt over een machtspositie op de markt vanmuzieklicentiëring en dat in onderhavig geval sprake is vanverboden prijsdiscriminatie onder artikel 102 VWEU.

In zijn conclusie van 6 oktober 2023 liet AG Drijberzich reeds kritisch uit over de wijze van marktafbakening door hetgerechtshof Amsterdam. Volgens AG Drijber maakt het feit datafnemers muziekstreamingsdiensten (ten onrechte) gebruiken voorzakelijke doeleinden niet dat Spotify zelf actief is op dezelfdemarkt als de ABMD-leden. De diensten van de ABMD en demuziekstreamingsdiensten zijn in zijn ogen derhalve niet onderlingsubstitueerbaar en er bestaat geen directe concurrentieverhouding.Daarmee kan volgens de AG ook niet (zonder meer) eenconcurrentienadeelbestaan.

In cassatie stelt de HR voorop dat er los van de marktafbakeningen mogelijke dominante positie van Buma/Stemra, in ieder geval ooksprake moet zijn van daadwerkelijk nadeel bij demededinging. De HR bepaalt vervolgens dat het hof Amsterdamonvoldoende heeft onderzocht of de eventuele prijsdiscriminatieinvloed heeft op de concurrentiepositie van de ABMD-leden. Zo heeftBuma/Stemra ook concreet en cijfermatig verweer gevoerd op hetbestaan van enig concurrentienadeel, hetgeen het gerechtshof nietin zijn oordeel heeft betrokken. Met verwijzing naar het MEO- arrest benadrukt de HR dat hetenkele bestaan van een direct nadeel nog niet betekent dat demededinging wordt of zou kunnen worden vervalst. Het oordeel vanhet hof dat het 'voor de hand ligt' dat de ABMD-ledennadeel kunnen ondervinden door de ongelijkheid is derhalveonvoldoende. De HR verwijst de zaak terug naar het gerechtshofAmsterdam met de opdracht om de concrete invloed van deprijsongelijkheid op de concurrentiepositie van de AMBD-leden vastte stellen.

Rechtbank Amsterdam kent onweerlegbaar bewijsvermoeden toe aaninbreukbesluit Griekse mededingingsautoriteit

Rechtbank Amsterdam, vonnis van 6 december 2023(gepubliceerd op 12 januari 2024)

In zijn vonnis van 6 december 2023 geeft derechtbank Amsterdam antwoord op de vraag welke betekenis debeslissing van de Griekse mededingingsautoriteit heeft voor deNederlandse rechter. De Griekse mededingingsautoriteit heeft bijbesluit vastgesteld dat de Griekse bierbrouwerij AB, een dochtervennootschap van Heineken, misbruik heeft gemaakt van haarmachtspositie op de Griekse biermarkt. Een concurrerende Grieksebierbrouwerij, MTB, is in Nederland een procedure gestarttegen Heineken en AB waarin zij schadevergoeding vordert van beidebedrijven. Er wordt al een aantal jaar geprocedeerd over derechtsmacht van de Nederlandse rechter, in het kader waarvan de Hoge Raad medio vorig jaar prejudiciëlevragen heeft gesteld aan het HvJ. De vorderingen tegen Heineken,waarover de Nederlandse rechter in elk geval bevoegd is, liggenondertussen voor bij de rechtbank Amsterdam.

De rechtbank overweegt dat het Grieks recht aan de door deGriekse mededingingsautoriteit vastgestelde inbreuk eenonweerlegbaar vermoeden van onrechtmatigheid toekent in eenprocedure die ziet op schadevergoeding wegens die inbreuk. Derechtbank ziet zich in dat kader geconfronteerd met tweebenaderingen voor de betekenistoekenning aan dit Grieksebewijsvermoeden. Volgens het Nederlands internationaalprivaatrecht, in dit geval artikel 10:13 BW, moet de rechter materieelbewijsrecht uit het Grieks recht toepassen, waaronder voornoemdonweerlegbaar bewijsvermoeden. Artikel 9 van de Kartelschaderichtlijn kent daarentegen echterslechts vrije bewijskracht toe aan besluiten vanbuitenlandse mededingingsautoriteiten. In dat geval mag de rechterdus zelf bepalen welke mate van bewijskracht wordt toegekend aanhet inbreukbesluit. Aan het Griekse inbreukbesluit kan bijvoorbeeldprima facie bewijskracht worden toegekend (met demogelijkheid tot tegenbewijs), maar ook een onweerlegbaarbewijsvermoeden. De rechtbank concludeert dat de benadering vanuithet Nederlandse internationaal privaatrecht in dit geval zwaardermoet wegen. Dit komt met name doordat hier Grieks recht vantoepassing is en het (uitsluitend) gaat om een verstoring op deGriekse markt, waarover de Griekse autoriteit heeft geoordeeld. Hetmeest juiste resultaat is dus het toepassen van het onweerlegbarebewijsvermoeden zoals dat in Griekenland ook geschiedt, aldus derechtbank.

Gerechtshof Den Haag stelt aansprakelijkheid Otis en Kone voorliftenkartel vast en verwijst de procedure naar deschadestaatprocedure

Gerechtshof Den Haag, arrest van 23 januari 2024

Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak tussen enerzijdsStichting De Glazen Lift ("DGL") enanderzijds Otis en Koneverwezen naar de schadestaatprocedure, nadathet de hoofdelijke aansprakelijkheid van de twee liftfabrikantenvoor de onrechtmatige gedragingen vaststelde. DGL komt op voor 40woningcorporaties die hun vorderingen aan DGL hebben gecedeerd.

Otis en Kone voerden in hoger beroep onder meer aan dat hetkartel in Nederland het minst verstrekkend was, eenadhockarakter had, en niet op de gehele markt zag. Otis en Konebetogen verder dat, gezien de beperkte reikwijdte van het kartel,de enkele deelname aan het kartel niet kan volstaan als grondslagvoor aansprakelijkheid. Zij stellen dat voor iedere afzonderlijkeopdracht aan een liftfabrikant moet worden vastgesteld of sprake isgeweest van een verboden mededingingsbeperking, hetgeen DGLconcreet moet stellen en bewijzen.

Het hof gaat hier niet in mee. Los van dat (een deel van deze)stellingen ongegrond zijn gelet op wat de Commissie in hetinbreukbesluit heeft vastgesteld, merkt het gerechtshof op dat hetin het midden kan blijven of het kartel daadwerkelijk alletransacties op de markt omvatte. Het hof benadrukt dat enkel aandrie eisen moet zijn voldaan voor een verwijzing naar deschadestaatprocedure: (i) de grondslag van de aansprakelijkheidmoet vaststaan, (ii) de mogelijkheid van schade moet aannemelijkzijn, en (iii) de rechter moet niet reeds in de hoofdprocedure deschade kunnen begroten. In dat kader is relevant dat het karteléén enkele voortdurende inbreuk vormde die deconcurrentie in heel Nederland beperkte. Het kartel betrof een'overall scheme to share and regulate the market',waardoor het niet nodig is om voor iedere afzonderlijke transactiena te gaan of onrechtmatig is gehandeld. Het hof stelt de(hoofdelijke) aansprakelijkheid voor het onrechtmatig deelnemen aanhet liftenkartel vast en verwijst de zaak naar deschadestaatprocedure.

Turkse producent van TV- en computerschermen krijgt inverstekvonnis€648 miljoen schadevergoeding wegensbeeldbuizenkartel

Rechtbank Oost-Brabant, uitspraak van 17 januari2024

De rechtbank Oost-Brabant heeft het Turkse concern Vestel een schadevergoeding – zonderschadestaatprocedure – toegewezen van € 648 miljoen (nogexclusief wettelijke rente vanaf 2014). Vestel spande eenfollow-on kartelschadezaak aan tegen Philips, Samsung, LGen Technicolor als gevolg van hetbeeldbuizenkartel waarvoor deze bedrijven reeds in 2012 door deCommissie zijn beboet. Ook werden twee entiteitenaangesproken die voorheen onder de Technicolor Groep vielen,namelijk TTD en TDP. Omdat Philips reeds een schikking heeftgetroffen met Vestel, is met betrekking tot haar de proceduredoorgehaald. Hoewel een aantal entiteiten van Samsung, LG enTechnicolor inmiddels ook een regeling hebben getroffen, worden zijwel aangehaald in deze procedure omdat zij grotendeels gezamenlijkverweer hebben gevoerd.

De uitspraak van de rechtbank gaat met name in op deniet-ontvankelijkheidsverweren van Samsung, LG en Technicolor.Voordat Vestel deze procedure in Nederland was gestart, had zijnamelijk in Turkije dezelfde vorderingen tegen dezelfdewederpartijen ingesteld. Daar ving zij bot bij de Turkse rechtbankalsook het Turkse gerechtshof, dat Vestel om procedurele redenenvan Turks recht niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbankoordeelde dat het arrest van het Turkse gerechtshof gezag vangewijsde had en in Nederland erkend moest worden, waardoor de zaakderhalve niet opnieuw voor de Nederlandse rechter beoordeeld dientte worden. De vorderingen van Vestel jegens Samsung, LG enTechnicolor worden dus afgewezen.

TTD en TDP waren daarentegen sinds 2016 al zonder advocaat indeze zaak betrokken. Zij hebben daarom geen verweer meer gevoerdwaardoor de vorderingen volgens de rechtbank jegens hen alsonvoldoende weersproken toewijsbaar zijn. Hoewel de rechtbank nietde gevorderde 'triple damages' toekent, worden TTDen TDP hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een vergoedingvan € 648 miljoen aan Vestel.

Gerechtshof oordeelt dat spantstaalbedrijven aansprakelijk zijnvoor kartelschade Deutsche Bahn

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, arrest van 30 januari2024

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 30 januari 2024 dat verschillendespanstaalbedrijven, waaronder Nedri en Arcellormittal, hoofdelijk aansprakelijk zijnjegensDeutsche Bahn ("DB")voor schade die zij heeft geleden als gevolg van het spanstaalkartel. De uitspraak is eeneindvonnis na twee tussenarresten (ziehier en hier) van het gerechtshof.

De Commissie legde in 2010 hoge boetes op aan zeventien staalbedrijven omdatde producenten in de periode 1984 tot 2002 marktverdeling- enprijsafspraken maakten in bijna de gehele EU. DB nam in die tijddwarsliggers en bruggen af van spanstaalbedrijven voor het Duitsespoornet waar spanstaal in is verwerkt. DB diende daarom eenschadeclaim in tegen diverse staalbedrijven die deel hebben genomenaan het spanstaalkartel. Volgens DB betaalde zij in de periode1984-2002 te veel voor de betreffende producten.

Het gerechtshof wijst de vorderingen van DB toe. Het gerechtshofbevestigt dat de vorderingen van DB naar Duits recht moeten wordenbeoordeeld. Het hof leidt uit de rechtspraak af dat in kartelzakenals de onderhavige een onderscheid moet worden gemaakt tussen (i)de vereisten voor de vaststelling van aansprakelijkheid en (ii) deomvang van de aansprakelijkheid. In dit arrest spreekt het hof zichalleen uit over de vraag of er voldoende bewijs is voor devaststelling van aansprakelijkheid. De omvang van deaansprakelijkheid moet worden vastgesteld in een eventuelevervolgprocedure ter bepaling van de schadevergoeding. Volgens hetgerechtshof voldoet DB aan de vereisten voor het vaststellen vanaansprakelijkheid. Gelet op de kartelbeschikking van de Commissiestaat namelijk vast dat er sprake was van een kartel, dat gedaagdendaarbij betrokken waren en dat DB producten heeft gekocht waarop demededingingsinbreuk betrekking had.

Het gerechtshof oordeelt voorts dat DB de vorderingen van deDuitse staat en tussenleveranciers rechtsgeldig heeft overgenomenen stelt verder dus geen hoge(re) eisen bij de verticale bundelingvan de vorderingen.

Hof Amsterdam verklaart stichting ontvankelijk incollectieveactie tegen de Rabobank en buitenlandse banken

Gerechtshof Amsterdam, arrest van 5 maart 2024

In tegenstelling tot de rechtbank Amsterdam,verklaarde het gerechtshof Amsterdam de Stichting ElcoFoundation("Stichting") deels ontvankelijk in haarschadevergoedingsvorderingen jegens Rabobank en een groep buitenlandse banken. DeStichting stelde op grond van artikel 3:305a (oud) BW eencollectieve actie in tegen de banken op basis van een gepubliceerd schikkingsdocument van deAmerikaanse Commodity Futures Trading Commission met betrekking tothet manipuleren van de LIBOR- en EURIBOR-tarieven.

Volgens het gerechtshof zijn de belanghebbenden bij decollectieve actie gebaat, doordat ze een efficiënte eneffectieve rechtsbescherming wordt geboden. Ook biedt decollectieve actie voordeel boven procederen op naam van debelanghebbenden zelf, omdat in één keer in decollectieve actie kan worden beoordeeld of er inbreuk is gemaakt opartikel 101 VWEU, als opmaat voor het vorderen van schadevergoedingof het treffen van een schikking. De Stichting heeft volgens hethof ook voldoende kennis en vaardigheden om de belangen van depersonen in wiens naam de rechtsvordering is ingesteld tebehartigen. Het hof acht de collectieve actie van de Stichting dusontvankelijk.

Extra schriftelijke ronde nodig om aan stelplicht te voldoeninfollow-onzaak over vrachtwagenkartel

Rechtbank Amsterdam, vonnis van 28 februari

In een follow-on kartelschadezaak rondom hetvrachtwagenkartel, ging de rechtbank Amsterdam in op de stelplichtwaaraan claimvehikels moeten voldoen voordat eenschadestaatprocedure kan worden begonnen. In het tussenvonnisherhaalt de rechtbank allereerst dat de drempel voor een verwijzingnaar de schadestaatprocedure laag is: het is voldoende dat demogelijkheid van schade aannemelijk is. De rechtbank hoeft dus inbeginsel enkel vast te stellen dat de vrachtwagenfabrikantenonrechtmatig jegens de claimanten hebben gehandeld en dusaansprakelijk zijn voor de daardoor geleden schade. De rechtbankmerkt wel op dat dit geen 'gewone' procedures zijn –het gaat namelijk om meer dan 200.000 vrachtwagens – waardoorzij uitvoerig de regie voert in deze zaken. Over de stelplicht isreeds een tussenvonnis gewezen op 15 mei 2019.

De rechtbank oordeelt dat nog een extra schriftelijke rondenodig is. Daarmee kunnen claimanten verder reageren op de door devrachtwagenfabrikanten aangevoerde informatie en deze – waarnodig en mogelijk – aan te vullen. Volgens de rechtbank isimmers eerst enig zicht op de omvang van de Volume ofCommerce nodig, voordat de omvang van de schade kan wordenbegroot. De rechtbank geeft in dat kader wel een aantal concretehandvatten om aan te tonen wanneer en van wie welke vrachtwagenszijn verkregen. Daarvoor moet per vrachtwagen(transactie) bepaaldegegevens worden verstrekt, waaronder het complete VIN (ofchassisnummer), merk, type transactie (koop/huur/lease), gewicht,de naam van de afnemer en verkoper, de datum van de transactie enwanneer de eigendom/lease is geëindigd.

Commissie opent eerste onderzoek uit hoofde van FSR:aanwijzingen voor buitenlandse subsidies voor Chinees spoorbedrijfbij Bulgaarse aanbesteding

Europese Commissie, persbericht van 16 februari2024

Op 16 februari 2024 opende de Commissie uit hoofde van de Verordening buitenlandsesubsidies("FSR") een diepgaand onderzoek naar het Chinese bedrijfCRRCQingdao Sifang LocomotiveCo.("CRRC"), 's werelds grootstefabrikant van rollend materieel zoals locomotieven enspoorvoertuigen.

De aanleiding hiervoor betrof een Bulgaarse aanbesteding voor deaankoop van rollend materieel ter waarde van € 614 miljoen,waarvoor CRRC en een Spaans bedrijf zich hadden ingeschreven.Aangezien geen van de ontvangen offertes voldeed aan de voorwaardenvoor de uitvoering van de opdracht, besloot de Bulgaarseaanbestedende dienst een onderhandelingsprocedure zondervoorafgaande bekendmaking in te leiden, waaraan CRRC en diensSpaanse concurrent deelnamen. In dat kader deed CRRC op 17 januari2024 een hernieuwd bod en stelde zij de Commissie daarvan op dehoogte op grond van de FSR op 22 januari 2024. In deze melding gafCRRC aan dat zij geen buitenlandse bijdragen had ontvangen in dezin van de FSR.

Slechts twee dagen later stuurde de Commissie eeninformatieverzoek aan CRRC. Daaruit bleek dat CRRC wel degelijkbuitenlandse bijdragen heeft ontvangen. In totaal gaat het om€ 1,745 miljard aan buitenlandse financiële bijdragen,bestaande uit zowel gegunde overheidsopdrachten alsoverheidssubsidies. Dit is vijf keer zo hoog als het bedrag van deofferte die CRRC indiende voor de aanbesteding. Bovendien merkte deCommissie op dat de offerte van CRRC aanzienlijk lager was dan degeschatte kosten voor de aanbesteding alsook de offerte van deSpaanse concurrent. Op grond daarvan concludeerde de Commissie voorlopig dat ervoldoende aanwijzingen zijn dat de buitenlandse bijdragen aan CRRCde interne markt konden verstoren. Lees hier meer over het nieuwe toetsingsinstrumentonder de FSR.

Gerecht verklaart goedkeuringsbesluit steunmaatregelen vanNederland aan KLM nietig

Gerecht, arrest van 7 februari 2024

Op 7 februari 2024 heeft RyanAir wederom een staatssteunmaatregel in deluchtvaartsector onderuit weten te halen (zie ook onze eerdere blog over staatssteun in deluchtvaartsector). Ditmaal heeft het Gerecht de goedkeuring door deCommissie van de steunmaatregelen van Nederland aan KLMnietig verklaard.

In 2020 keurde de Commissie het verstrekken van €3,4 miljard aan staatsteun van Nederland aan KLM goed. Het doel vande steun was om KLM tijdelijke liquiditeit te verschaffen in hetkader van de COVID-19 pandemie. Op 19 mei 2021 heeft het Gerechtdat goedkeuringsbesluit nietig verklaard, omdat de Commissie devaststelling van de begunstigden van de steun niet had gemotiveerd.De gevolgen van de nietigverklaring werden door het Gerechtopgeschort in afwachting van de vaststelling van een nieuw besluitdoor de Commissie. Vervolgens heeft de Commissie op 16 juli 2021een nieuw besluit genomen, waarin zij concludeerde dat de steunverenigbaar was met de interne markt en dat KLM en haardochterondernemingen de enige begunstigden waren van de steun, metuitsluiting van de andere bedrijven in de Air France-KLM-groep. Tegen dat besluit heeftRyanair opnieuw beroep ingesteld.

Het arrest van het Gerecht inzake dat beroep volgt dezelfdeargumentatie als het arrest van 20 december 2023 waarin degoedkeuring door de Commissie van de steunmaatregelen van Frankrijkaan Air France /KLM nietig werden verklaard (zieook CF Q4 2023). Volgens het Gerecht vormen de kapitaal-,organieke, functionele en economische banden tussen de holding AirFrance-KLM, Air France en KLM indicaties dat deze entiteiten voorde toepassing van staatssteunregels één economischeeenheid vormen. Daarom kon de Commissie niet zonder meerconcluderen dat KLM en haar dochterondernemingen de enigebegunstigden van die maatregel waren.

Italiaanse regeling voor verplichte aankoopgroenestroomcertificaten voor buitenlandse energieproducentenmogelijk onrechtmatige staatssteun

Hof van Justitie, arrest van 7 maart 2024

In een nationale procedure tussen enerzijds de Italiaanseregulerende instantie voor energie, ARERA, en anderzijds Fallimento Esperia SpA("FallimentoEsperia")enGSE, heeft de Italiaanse rechter prejudiciële vragen gesteld overde verenigbaarheid van een Italiaanse steunregeling met onder meerhet Europees staatssteunrecht. De Italiaanse steunregeling ziet opde productie van groene stroom en verplicht importeurs dieelektriciteit invoeren uit niet-hernieuwbare bronnen om eenjaarlijks quotum groene stroom te leveren. Dit kan door zelf groenestroom te produceren, of door groene stroom(certificaten) aan tekopen bij andere groene stroomproducenten. Italiaanseenergieproducenten kregen deze groenestroomcertificaten echterkosteloos toegekend. De aanleiding voor de nationale procedure waseen boete van € 2,8 miljoen die ARERA aan Fallimento Esperiaoplegde omdat Fallimento Esperia haar verplichting om een aantalgroenestroomcertificaten te kopen niet was nagekomen. FallimentoEsperia vocht deze boete aan en stelde dat de steunregeling instrijd was met het Europees staatssteunrecht, doordat het tenonrechte Italiaanse producenten bevoordeelde.

Het HvJ licht toe dat deze steunregeling een tweeledig voordeelvoor Italiaanse producenten met zich kan brengen: (i) zij kunnenelektriciteit verkopen zonder groene stroom(certificaten) te hoevenaankopen, en (ii) zij kunnen de gratis ontvangengroenestroomcertificaten doorverkopen aan buitenlandse importeursdie deze wél moeten aankopen.

Het HvJ gaat eerst na of de maatregel met staatsmiddelen isbekostigd, en merkt op dat de door Italiaanse energieproducentenontvangen bedragen voor groene stroom(certificaten), uitsluitendlijken te worden gefinancierd door de aankopende importeurs en dusniet door de Italiaanse Staat. Het HvJ vervolgt echter dat deregeling niet enkel een verplichting tot aankoop vangroenestroomcertificaten inhoudt, maar ook een minimale economischewaarde van die certificaten waarborgt voor Italiaanse producenten.Dit komt doordat GSE, dat onder de Italiaanse overheid valt,groenestroomcertificaten moet opkopen wanneer er een overschot is.Hiermee wordt een overschot aan certificaten voorkomen en blijvendie certificaten een minimale economische waarde houden. Dit leidttot een overdracht van staatsmiddelen in de zin van artikel 107 VWEU, aldus het HvJ. Vervolgens geeft het HvJ deverwijzende rechter de opdracht om na te gaan of de selectiviteitvan de regeling kan worden gerechtvaardigd door de aard en de opzetvan het algemene stelsel van de regeling dat deelektriciteitsproductie regelt. Indien bijvoorbeeld blijkt dat degoede werking van een concurrerende energiemarkt vereist dat eenconcurrerend aanbod van groene stroom bestaat, kan dedifferentiatie gerechtvaardigd zijn en betreft het geen staatssteun(voor zover strikt noodzakelijk). Is dat niet het geval, danbetreft de maatregel staatssteun die niet gemeld is bij deCommissie in strijd met artikel 108 VWEU, en is de opgelegde boete aan FallimentoEsperia onrechtmatig.

Commissie verklaart verleende steun aan Blue Air doorRoemenië onrechtmatig

Europese Commissie, persbericht van 16 februari2024

De Commissie heeft geconcludeerd dat de door Roemenië aanBlue Air verleende staatssteun ter waarde van € 33,84 miljoenonrechtmatig is verleend en moet worden teruggevorderd. In 2020verleende Roemenië onder de Richtsnoeren voor reddings- enherstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen inmoeilijkheden steun aan Blue Air. Onder deze Richtsnoerenkunnen lidstaten bedrijven in moeilijkheden ondersteunen onderbepaalde strikte voorwaarden. Steun kan worden verleend voor eenperiode van maximaal zes maanden. Na deze periode moet de steunofwel worden terugbetaald, ofwel moeten lidstaten eenherstructureringsplan aan de Commissie melden, ter beoordelingonder de staatssteunregels. Om goedkeuring te krijgen voorherstructureringssteun, moet het plan verzekeren dat delevensvatbaarheid van het bedrijf kan worden hersteld zondervoortgezette staatssteun, dat het bedrijf voldoende bijdraagt aande kosten van zijn herstructurering en dat verstoringen van deconcurrentie die worden veroorzaakt door de steun worden aangepaktvia compenserende maatregelen.

In augustus 2020 keurde de Commissie de verleende steun goed.In oktober 2020 stemde Roemenië ermee in een liquidatieplan ofeen uitgebreid herstructureringsplan voor Blue Air aan de Commissievoor te leggen indien de lening niet zou worden afgelost binnen zesmaanden na de eerste steunbetaling (die plaatsvond in oktober2021). In april 2021 diende Roemenië een herstructureringsplanin dat daarna verschillende keren is bijgewerkt. Na het diepteonderzoek dat in april 2023 werdgeopend, heeft de Commissie geconcludeerd dat hetherstructureringsplan voor Blue Air niet haalbaar, coherent envoldoende verstrekkend was om de levensvatbaarheid van deluchtvaartmaatschappij binnen een redelijke termijn te herstellenzonder onredelijke verstoring van de concurrentie op de internemarkt. Dit werd ondersteund door het onvermogen van Blue Air om deactiviteiten te handhaven en haar verzoek in maart 2023 ominsolventieprocedures in te leiden. Hiermee is derhalve nietvoldaan aan de in de Richtsnoeren opgenomen voorwaarden, en dientde staatssteun te worden teruggevorderd.

Apple krijgt boete van € 1,8 miljard voor onredelijke AppStore-voorwaarden

Europese Commissie, persbericht van 4 maart 2024

De Commissie heeft Apple een boete opgelegd van € 1,8 miljard voor hettoepassen van beperkende voorwaarden op ontwikkelaars vanmuziekstreamingapps zoals Spotify voor het gebruik van haar App Store. Met deze voorwaarden verbood Applede ontwikkelaars iPhone en iPad gebruikers ("iOSgebruikers") te informeren over alternatieve engoedkopere manieren van abonnementen afsluiten buiten Apple'sApp Store. Zo mochten de ontwikkelaars geen links in hun appsopnemen die naar websites buiten de app doorverwezen omabonnementen af te sluiten of betalingen te verrichten. Dit soorten'anti-steering'-bepalingen die ondernemingenverbieden gebruikers weg te leiden van Apple's eigen platform,leidt volgens de Commissie tot strijd met artikel 102(a) VWEU. Dit besluit volgt op de sanctie die de ACM reeds in 2021 aan Appleoplegde voor het hanteren van onredelijke App Store-voorwaardenjegens datingappgebruikers.

Diezelfde week heeft de Commissie Apple vragen gesteld over hetverwijderen van het ontwikkelaarsaccount van gameontwikkelaar Epic. Volgens Apple was dit rechtmatig omdat ineen rechtszaak in de VS is besloten dat EpicApple's gebruikersvoorwaarden heeft geschonden. Epic beslootnamelijk met opzet tegen de voorwaarden, die het de ontwikkelaarverboden iOS gebruikers te informeren over alternatieve engoedkopere manieren van abonnementen afsluiten, in te gaan. Na hetontvangen van de kritische vragen van de Commissie herstelde Applehet account een dag later op 8 maart 2024.

Gerecht wijst verzoek TikTok om opschorting DMA-verplichtingenaf

Gerecht, arrest van 9 februari 2024

Op 9 februari 2024 wees het Gerecht het verzoek om eenvoorlopige voorziening door ByteDance, het moederbedrijf van TikTok, af. TikTok is op 5 september 2023 doorde Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA.ByteDance stelde vervolgens op 16 november 2023 beroep in tegen het aanwijzingsbesluit. Op 20november 2023 heeft ByteDance het Gerecht verzocht om eenvoorlopige voorziening strekkende tot opschorting van de uitvoeringvan het aanwijzingsbesluit.

Meer specifiek verzocht ByteDance om opschorting van demateriële verplichtingen onder artikelen 5 en 6 DMA, alsmede de auditverplichting onder artikel 15, op basis waarvan ByteDance een door een onafhankelijkeinstantie geaudite beschrijving bij de Commissie dient in te dienenvan alle technieken voor het profileren van consumenten die zijtoepast. Volgens lid 3 van artikel 15 DMA dient zij deze vervolgensopenbaar te maken. Voor het Gerecht voerde ByteDance onder meer aandat de onmiddellijke uitvoering van het aanwijzingsbesluit er toezou leiden dat zeer strategische informatie over TikToksgebruikersprofielpraktijken openbaar wordt gemaakt, die anders nietin het publieke domein terecht zou komen. Dit zou volgens ByteDancede concurrenten van TikTok en andere partijen in staat stelleninzicht te krijgen in de bedrijfsstrategieën van TikTok op eenmanier die aanzienlijke schade zou toebrengen aan het bedrijf. Deinformatie zou volgens TikTok concurrenten een oneerlijkconcurrentievoordeel verschaffen.

Het Gerecht gaat hier niet in mee. De vermeende schade isvolgens het Gerecht slechts hypothetisch en van financiëleaard. Schade van financiële aard kan volgens het Gerecht nietworden beschouwd als onherstelbaar, aangezien dergelijke schade kanworden gecompenseerd door schadevergoeding te vorderen op basis vanartikel 268 en 340 VWEU. Ook heeft ByteDance niet aangetoond dat er eenwerkelijk risico bestaat op openbaarmaking van vertrouwelijkeinformatie. De informatie die op grond van artikel 15(3) DMAopenbaar wordt gemaakt, bevat slechts een door de poortwachter zelfsamengesteld overzicht van de geaudite beschrijving. Het Gerechtwijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Lees in onze laatste blog meer over de meest recenteontwikkelingen op het gebied van de DMA.

Commissie stuurt Nederland tweede aanmaning vanwege onderhandsegunning van concessie voor hoofdrailnet aan NS

Europese Commissie, aanvullende aanmaning van 13 maart2023

De Commissie heeft op 13 maart 2023 Nederland een tweede brief gestuurd waarin zij haar ongenoegen uit over hethandelen van de overheid bij het verlenen van de concessie voor hethoofdrailnet ("HRN-concessie"). De briefziet op de HRN-concessie voor de jaren 2025 tot en met 2033 die op21 december 2023 is verleend aan NS. Deze 'aanvullende aanmaning' komtboven op een eerste brief van 14 juli 2023 waarin de Commissie al zorgenuitte over de toen voorgestelde concessie.

Volgens de Commissie had Nederland de concessie niet onderhandsmogen gunnen aan huidige concessiehouder NS. In plaats daarvan hadde overheid een openbare aanbestedingsprocedure moeten instellen.Andere vervoersbedrijven, zoals Arriva en Connexxion, zouden dan de kans hebben gekregenmee te kunnen dingen naar de HRN-concessie. Hiermee wordtconcurrentie bevorderd, wat van essentieel belang is om reizigerstegen lagere kosten aantrekkelijkere en innovatievere diensten aante bieden, aldus de Commissie.

De Nederlandse overheid heeft twee maanden de tijd om tereageren op de brief of de aangekaarte fouten te herstellen. AlsNederland dat niet of onvoldoende doet kan de Commissie een metredenen omkleed advies sturen. Dat zal de laatste mogelijkheid zijnvoor Nederland om met een oplossing te komen voordat de Commissiemogelijk een inbreukprocedure voor het HvJ initieert.

Rechtbank schorst boetebesluit en publicatiebesluit ACM vanwegegebrekkige doelomschrijving onderzoek

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 27 december 2023

In zijn uitspraak van 27 december bepaalde de voorzieningenrechter van derechtbank Rotterdam dat de ACM haar onderzoeksdoel niet voldoendespecifiek heeft omschreven. Bij besluit van 12 oktober 2023 legdede ACM bestuurlijke boetes op aan drie ondernemingen wegensschendingen van het consumentenrecht. Om zeker te stellen dat ervoldoende middelen overblijven om betaling van de boete af tedwingen, heeft de ACM vervolgens conservatoir beslag laten leggenop tegoeden van twee van de ondernemingen. Bij besluit van 8november heeft de ACM besloten om een geschoonde versie van hetboetebesluit openbaar te maken. Verzoekers hebben bezwaar ingediendtegen beide besluiten en de voorzieningenrechter verzocht om beidebesluit op te schorten.

Volgens de voorzieningenrechter bestaat er aanleiding om deopenbaarmaking van beide besluiten te schorsen, nu het boetebesluitwaarschijnlijk niet in stand kan blijven. De rechter overweegt datde ACM mogelijk het recht op eerbiediging van het privélevenvan artikel 8 EVRM en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten vande Europese Unie heeft geschonden door buiten dedoelomschrijving van haar onderzoek te treden door bij andereondernemingen binnen te vallen dan die waren opgenomen in dedoelomschrijving. De ACM had vóór het verrichten vaneen bedrijfsbezoek moeten onderzoeken voor welke bedrijven eenvermoeden van een overtreding bestond, aldus devoorzieningenrechter. In dit geval is pas tijdens het onderzoek eenvermoeden van een overtreding ontstaan ten aanzien van de beboeteondernemingen. Dat de ACM achteraf nog heeft geprobeerd degebrekkige doelomschrijving te repareren, toont volgens devoorzieningenrechter juist aan dat ook de ACM zelf dedoelomschrijving ontoereikend vond. De rechtbank schorst zowel hetpublicatie- als het boetebesluit.

The content of this article is intended to provide a generalguide to the subject matter. Specialist advice should be soughtabout your specific circ*mstances.

Netherlands - Cartels, Monopolies - Competition Flashback Q1 2024: Ontwikkelingen Mededingingsrecht (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Tuan Roob DDS

Last Updated:

Views: 6213

Rating: 4.1 / 5 (62 voted)

Reviews: 93% of readers found this page helpful

Author information

Name: Tuan Roob DDS

Birthday: 1999-11-20

Address: Suite 592 642 Pfannerstill Island, South Keila, LA 74970-3076

Phone: +9617721773649

Job: Marketing Producer

Hobby: Skydiving, Flag Football, Knitting, Running, Lego building, Hunting, Juggling

Introduction: My name is Tuan Roob DDS, I am a friendly, good, energetic, faithful, fantastic, gentle, enchanting person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.